Uit een klein straatje reed ik de Antwerpsesteenweg op, een typisch lelijke provinciebaan zoals België wel meer bestaan. Geen tien meter aan de andere kant van de weg was een ongeval gebeurt. De ontelbare lichten trokken mijn aandacht, al had ik toen niet kunnen naast kijken.
Er stond een ambulance dwars over het fietspad en nog een paar hulpvoertuigen. Tussen de verschillende voertuigen door lag een volwassen man. Het was ernstig, heel ernstig. Fietser versus personenwagen, het blijft een oneerlijk gevecht. De ambulancier pompte, opnieuw en opnieuw. Ik wou niet kijken maar er waren te veel auto om in te voegen. Politieagenten stonden met hun rug naar het slachtoffer, als menselijk schild.
Kijk naar links; naar rechts. Concentreer u. Niet kijken; invoegen. De arts bleef pompen. Heel hard. Onvoorstelbaar hard. Twee andere fluomannetjes zaten op hun knieën naast het slachtoffer. Gek hoe hard zo een lichaam meeveert.
Er kroop een rilling door mijn lijf die ik moeilijk kan beschrijven. Die man daar, op geen tien meter van mij verwijderd, is net als mij deze ochtend gewoon opgestaan. Misschien heeft hij ontbeten, misschien ook niet. Zijn leven is nu mogelijk voorbij.
Ik schoot mij tussen twee wagens door, de verkeerde richting uit, weg van het ongeval. Waar blijven de sirenes? Moest hij er door komen zouden ze in allerijl naar het ziekenhuis rijden. Maar het bleef stil, heel stil. Waar was ik nook alweer mee bezig? Waar moest ik nu ook weer naar toe?
Het leven is zo onvoorstelbaar broos en kwetsbaar. ( Ik moet dringend nog eens een EHBO-cursus volgen.)